Subsidie waterstofvoertuigen en -tankstations kan nog beter
Het kabinet stelt de voorgestelde subsidieregeling in om met het gebruik van waterstof het wegvervoer duurzamer te maken. Belangrijke voorwaarde voor subsidie is dat een voertuig vier jaar in bezit blijft van de subsidieaanvrager. Deze voorwaarde is onnodig beperkend: het zou moeten volstaan dat het voertuig in bezit is van een Nederlands bedrijf. Dit maakt binnenlandse verkoop mogelijk, zonder dat de subsidie komt te vervallen. Verder kan de regeling effectiever worden als er tussen opeenvolgende jaren kan worden geschoven met de subsidiebudgetten. Zo kan voldoende ruimte worden gecreëerd als de animo groter is dan verwacht. Dit schrijft ATR in een advies aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Onderbouwing effectiviteit
Met de subsidieregeling krijgen tankstationhouders en vervoerders een financiële prikkel om de bouw van waterstoftankstations danwel de aanschaf van waterstofvoertuigen te realiseren. Het hierbij om subsidie van realisatie- en aanschafkosten en niet om de gebruikskosten. De toelichting gaat niet in op de vraag in hoeverre de subsidieregeling zal leiden tot lagere gebruikskosten of dat aanvullend beleid noodzakelijk is. Het college adviseert deze aspecten in het voorstel nader te onderbouwen.
Eis tot eigendom
De subsidieregeling stelt de eis aan de subsidieontvanger dat een aangeschafte waterstofvoertuig vier jaar in eigendom moet blijven van de subsidieontvanger. Het college acht deze voorwaarde onnodig beperkend. Aangezien het doel van de regeling is om de aanschaf van waterstofvoertuigen in Nederland te stimuleren en deze voertuigen ook voor Nederland te behouden, zou de aanschafsubsidie in stand kunnen blijven bij een binnenlandse verkoop. Dat is minder belastend dan het (gedeeltelijk) terugvorderen van de subsidie. Het college adviseert daarom om de subsidie in stand te laten als het waterstofvoertuig verkocht wordt aan een andere Nederlandse partij.
Jaarschotten en subsidieplafond
De regeling bevat verder jaarlijkse subsidieplafonds. Bij een grotere animo dan voorzien, komt de stimuleren (tijdelijk) weer stil te liggen. Dit ‘stop&go effect’ leidt tot vertraging en is daarmee tegengesteld aan de doelstelling van de subsidieregeling. Het college adviseert om de mogelijkheid te creëren om te schuiven met budgetten tussen jaren, zodat meer flexibiliteit ontstaat met betrekking tot de subsidieplafonds.