Nota van wijziging voorstel Wet regulering sekswerk
In 2000 is het algemeen bordeelverbod opgeheven. Daarmee werd het gelegenheid geven tot prostitutie in beginsel toegestaan. Gemeenten konden op basis van de Gemeentewet een vergunningplicht instellen. Gemeenten gingen daar verschillend mee om waardoor misstanden in de prostitutie, zoals gedwongen prostitutie, moeilijker bestreden konden worden. Daarom vond het kabinet het nodig om een uniform stelsel met landelijk kaders tot stand te brengen. Dit werd uiteindelijk het wetsvoorstel regulering sekswerk (Wrs), dat in 2019 in consultatie is gegaan en momenteel in behandeling is bij de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel is onder andere geregeld dat seksbedrijven en prostituees, die in Nederland werken, een vergunning moeten hebben. Deze vergunningen worden ingeschreven in landelijke registers. Deze registers kunnen onder voorwaarden worden geraadpleegd door bijvoorbeeld een burgemeester, of toezichthouders. En op basis van hit-no hit door seksbedrijven, klanten en faciliteerders. Verder regelt de Wrs dat klanten en faciliteerders die zaken doen met illegale prostituees, strafbaar zijn.
De nota van wijziging van het voorstel van de Wrs brengt drie wijzigingen aan in het wetsvoorstel. Het regelt dat een prostituee niet alleen bij de aanvraag van een vergunning een persoonlijk startgesprek met de gemeente moet voeren, maar na ongeveer een jaar ook een herhaalgesprek. Zo kan de gemeente opnieuw vaststellen of een prostituee voldoende zelfredzaam is en er geen sprake is van mogelijke dwang. Verder wordt de bestuurlijke boete voor prostituee zonder vergunning geschrapt, omdat dit een drempel is voor prostituees om bij misstanden melding of aangifte te doen. Tenslotte wordt de strafbaarstelling van klanten van illegale prostituees beperkt: als een klant een misstand constateert en deze uit eigener beweging binnen 24 uur meldt, is hij niet strafbaar.
ATR heeft in 2019 advies uitgebracht over het voorstel voor de Wrs. Een belangrijk adviespunt betrof de effectiviteit van de vergunningplicht voor prostituees. Het wetsvoorstel maakte onvoldoende duidelijk of deze vergunningplicht bijdraagt aan het verminderen van misstanden in de seksbranche. Het voorstel kan er zelfs juist toe leiden dat er meer prostituees in de illegaliteit verdwijnen en misstanden toenemen. Het college adviseerde daarom dit in een pilotfase te onderzoeken. Het college adviseert opnieuw om de vergunningplicht voor prostituees niet in te voeren, tenzij alsnog inhoudelijk en empirisch onderbouwd wordt aangetoond dat deze vergunningplicht effectief bijdraagt aan de doelstelling van het wetsvoorstel en niet leidt tot ongewenste neveneffecten. Verder wijst het college erop dat de Raad van State in zijn advies heeft vastgesteld dat de overheid haar zorgplicht ten aanzien van de prostitutiesector doelmatiger kan vervullen en met minder kans op ongewenste neveneffecten door in te zetten op intensivering van het algemene toezicht en de handhaving op basis van de thans geldende regelgeving. Het college adviseert te onderbouwen waarom niet is gekozen voor dit minder belastende alternatief. Tot slot adviseert het college de regeldrukberekening aan te vullen.