Wet regels gewezen bewindspersonen

Het functioneren van het openbaar bestuur en het handelen van bewindspersonen en gewezen bewindspersonen staan vanwege maatschappelijke ontwikkelingen steeds meer in het middelpunt van de belangstelling. Dit geldt onder andere voor vervolgfuncties die bewindspersonen na hun aftreden gaan vervullen. Burgers en samenleving stellen hierbij hoge eisen aan de integriteit van zowel zittende als gewezen bewindspersonen. Als een bewindspersoon aftreedt is het in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid om bij het aanvaarden van een nieuwe functie belangen af te wegen en (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel is hierbij echter sprake van een grijs gebied en is er behoefte aan meer houvast door duidelijker gedragsregels en nadere voorwaarden aan vervolgfuncties. Ook internationale organisaties en de Tweede Kamer dringen hierop aan.

Het voorliggende wetsvoorstel heeft tot doel die gewenste duidelijkheid voor de samenleving en gewezen en zittende bewindspersonen te geven. Dit draagt bij aan de kwaliteit van het politiek ambt , het vertrouwen van de burgers in de overheid, de democratische rechtsstaat en de legitimiteit van het overheidshandelen.
Het voorstel omvat de verplichting voor gewezen bewindspersonen om gedurende twee jaren na aftreden advies over de toelaatbaarheid van bepaalde vervolgfuncties te vragen aan het Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers. Deze verplichting geldt ook voor zittende bewindspersonen. Ook bevat het voorstel een lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen. Zij mogen gedurende twee jaren na aftreden niet namens een bedrijf, bepaalde semipublieke organisaties of lobbyorganisaties lobbyen bij het voormalige ministerie. En ook niet op aanpalende beleidsterreinen, waarmee de gewezen bewindspersoon tijdens de ambtsuitoefening intensief en meer dan incidenteel contact heeft gehad. Tot slot bevat het voorstel een draaideurverbod voor gewezen bewindspersonen. Dit betekent dat zij binnen twee jaren na aftreden geen betaalde, commerciƫle werkzaamheden ten behoeve van het voormalige ministerie mogen verrichten. Ook mogen zij gedurende deze periode geen arbeidsovereenkomst met het voormalige ministerie aangaan.

Het college ATR stelt vast dat het van belang is dat een (gewezen) bewindspersoon bij het aanvaarden van een nieuwe functie (de schijn van) belangenverstrengeling vermijdt. Met het oog op de proportionaliteit van het voorstel adviseert het in de toelichting op te nemen hoe vaak zich hierbij in de afgelopen tien jaren problemen hebben voorgedaan. Ten aanzien van mogelijk minder belastende alternatieven heeft het college geen opmerkingen. Met betrekking tot de werkbaarheid van het voorstel adviseert het college in de toelichting te verduidelijken hoe het gesprek tussen het Adviescollege en de (gewezen) bewindspersoon verloopt als zij van inzicht verschillen over de aanvaardbaarheid van de beoogde functie en wat daarbij van de (gewezen) bewindspersoon gevraagd wordt. Tot slot adviseert het college de regeldrukberekening van het wetsvoorstel aan te vullen.