Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Bgiw)

Op 22 juli 2022 is het voorgenomen Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (Bgiw) voor toetsing en advies aangeboden aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het Bgiw is een uitwerking van het Wetsvoorstel gemeentelijke instrumenten warmtetransitie (wetsvoorstel). Kern van het wetsvoorstel vormt de zogenaamd aanwijsbevoegdheid. Het Bgiw werkt het proces in de wijkgerichte aanpak en de juridische waarborgen bij gebruikmaking van de aanwijsbevoegdheid nader uit. Het Bgiw bevat daartoe onder andere instructieregels voor het warmteprogramma en voor het omgevingsplan (indien gebruik wordt gemaakt van de aanwijsbevoegdheid).

Vrijwilligheid is bij verduurzaming van de energievoorziening van bestaande gebouwen niet altijd toereikend. Het gasnet moet dan in stand moeten worden gehouden voor een kleine groep achterblijvers en dit leidt tot hoge maatschappelijke kosten. Het wetsvoorstel en het Bgiw faciliteren en ondersteunen de wijkgerichte aanpak in de gebouwde omgeving en dragen zo bij aan het verduurzamen van de warmtevoorziening in gebouwen met als doel reductie van broeikasgasemissies. Het college ziet geen aanleiding voor adviespunten bij nut en noodzaak.

ATR constateert dat de toelichting bij de Bgiw niet ingaat op of de bepalingen in het wetsvoorstel en Bgiw goed aansluiten op de energiebesparingsplicht en de verwachte eindnorm 2050 voor utiliteitsbouw. Het college adviseert nader toe te lichten hoe deze bepalingen zich tot elkaar verhouden teneinde het voorkomen van eventuele desinvesteringen voor bedrijven en gebouweigenaren.

Het uitvoeringsplan is voor betrokkenen een belangrijke schakel in het proces van de warmtetransitie om in te kunnen spelen op komende veranderingen in de energievoorziening en daar op natuurlijke momenten, zoals een verbouwing of de aankoop van een woning, rekening mee te houden. Het college constateert dat is gekozen om uitvoeringsplannen als schakel in het proces van de warmtetransitie niet wettelijk te verankeren. Daarbij zijn voor het uitvoeringsplan ook geen landelijke instructieregels geformuleerd. Landelijke kaders voor het uitvoeringsplan zijn volgens het college wel van meerwaarde, onder andere voor bedrijven die actief zijn in meerdere gemeenten. Als deze bedrijven voor elke gemeente in de gaten moeten houden óf er uitvoeringsplannen zijn, wat voor hen in verschillende wijken in verschillende gemeenten de geldende regels gaan zijn die op zowel milieubelastende als gebouw gebonden activiteiten kunnen zien, kan dat voor bedrijven onwerkbaar worden. Dit vergt immers vergt vanuit het perspectief van de werkbaarheid en ‘doenvermogen’ van deze partijen een grote inspanning. Het college adviseert daarom om het uitvoeringsplan alsnog juridisch te verankeren als verplicht programma onder de Omgevingswet en daarbij landelijke instructieregels voor het uitvoeringsplan vast te stellen die zien op uniformering van communicatie en concrete informatievoorziening. Tot slot constateert ATR dat de regeldrukeffecten van het voorstel nog niet volledig in beeld zijn gebracht.

Het college adviseert het voorstel niet in te dienen, tenzij met de adviespunten is rekening gehouden.