Wetsvoorstel verplichte certificering voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten
Het wetsvoorstel introduceert een wettelijk verplicht certificeringsstelsel voor ondernemingen die aan terbeschikkingstelling van arbeidskrachten doen (uitleners, uitzendbureaus en detacheerders). Het doel is om malafide ondernemingen in de sector tegen te gaan en misstanden (te laag loon en slechte arbeidsomstandigheden) te voorkomen. Om als uitlener in aanmerking te komen voor een certificaat, dient de onderneming aan de voor het verkrijgen van het certificaat te stellen normen te voldoen.
Het is de bedoeling dat private inspectie-instellingen periodiek gaan controleren op naleving van het normenkader. Het certificaat is vier jaar geldig, een tijdelijk certificaat voor starters (deze kunnen bij de start namelijk nog niet aan alle voorwaarden voldoen) een half jaar. De wet legt daarnaast vast dat alle te certificeren uitleners moeten beschikken over een bankgarantie van € 100.000,- (voor starters met een voorlopig certificaat een garantie van € 50.000,-) en een verklaring omtrent gedrag (VOG). Voor buitenlandse ondernemingen zullen zoveel mogelijk gelijkwaardige normen van toepassing zijn. De Nederlandse arbeidsinspectie gaat controleren op de aanwezigheid van certificaten. Ook controleert de inspectie of inleners alleen zaken doen met uitzendbureaus die over een certificaat beschikken.
ATR constateert in een advies aan de minister van SZW dat maatregelen noodzakelijk zijn om de problemen in de sector weg te nemen en een gelijk speelveld te realiseren. Het is met de onderbouwing van het wetsvoorstel er niet van overtuigd dat met een wettelijk verplicht certificeringsstelsel het doel ook daadwerkelijk gaat worden bereikt. De afgelopen decennia hebben namelijk één ding geleerd en dat is dat houding, gedrag en verdienmodel van de belangrijkste doelgroep in de sector zo zijn dat zij zich niets aan wetgeving gelegen laten liggen. Ook heeft het gekozen stelsel materieel alle kenmerken van een vergunningenstelsel, waarvan al tussen 1971 en 1998 is gebleken dat het niet de problemen kan oplossen. De nieuwe wet maakt ook niet duidelijk welke invulling van de periodieke controle en het toezicht wordt voorgestaan. ATR constateert verder dat er een minder belastend – een derde – alternatief is, zonder de extra regeldruk (jaarlijks € 143 miljoen) die voor ondernemingen verbonden is aan een certificerings- of vergunningenstelsel. Dat alternatief is om uit te gaan van de bestaande heldere wettelijke normen voor in- en uitleners en dat combineren met een strikte en consequente handhaving en toezicht op de naleving van deze normen door een publieke toezichthouder. Verder is er volgens ATR inzicht nodig in de werkbaarheid van de hoogte van de bankgarantie voor zowel kleine uitleners en detacheerders als startende uitleners, omdat het de werkbaarheid daarvan betwijfelt. Om al deze redenen adviseert ATR het wetsvoorstel niet in te dienen.