Wijziging Subsidieregeling Landelijke beëindiging veehouderijlocaties nabij natuurgebieden (Lbv)

Op 25 april 2022 heeft het ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de Subsidieregeling Landelijke beëindiging veehouderijlocaties nabij natuurgebieden (Lbv) voor advies voorgelegd aan ATR. Doel van deze regeling is om binnen de landbouw een structurele reductie van de uitstoot van stikstof op overbelaste Natura 2000-gebieden in Nederland te realiseren. Bedrijven met melkvee, varkens en pluimvee kunnen definitief stoppen met behulp van een subsidie van 100% van de verkoopwaarde van hun productielocatie. Voorwaarde is dat zij meer dan 50 mol per jaar aan stikstof uitstoten. Verder moet de veehouder de aanwezige dieren en mest afvoeren, het productierecht doorhalen en een verzoek tot intrekken van de vergunning Wet natuurbescherming en tot wijziging van het bestemmingsplan indienen. Ten slotte moet de veehouder een overeenkomst tekenen dat de locatie definitief wordt gesloten en dat wordt afgezien van dezelfde activiteit elders. Ten slotte moeten de stallen, mestkelders en silo’s worden gesloopt.

ATR constateert dat niet duidelijk is met hoeveel de stikstofdepositie door deze regeling zal worden verminderd. Daardoor is niet duidelijk of nog andere maatregelen nodig zullen zijn. Verder maakt het voorstel niet duidelijk welke alternatieven voor de subsidieregeling zijn onderzocht. Zo’n alternatief is bijvoorbeeld een vrijwillige uitkoopregeling. Deze brengt naar verwachting minder regeldruk met zich mee. Het is onduidelijk op welke inhoudelijke gronden niet voor dit alternatief is gekozen. Voor wat betreft de vormgeving van de regeling constateert het college dat deze aansluit bij bestaande procedures. Zo kunnen veehouders gebruik maken van de bestaande AERIUS-calculator om te bepalen of zij boven de drempelwaarde uitkomen. Wel merkt het college op dat niet helder is hoe de regeling zich verhoudt tot andere regelgeving van het rijk, provincies en gemeenten. Het is mogelijk dat veehouders geen goed zicht meer hebben op de onderlinge samenhang. Het college adviseert om deze samenhang zo eenvoudig mogelijk te houden en aldus ook mogelijke uitvoeringsproblemen te voorkomen. Ten slotte constateert het college dat de regeldruk zowel kwalitatief als kwantitatief voldoende is beschreven in de toelichting. Daarbij merkt het college wel op dat de aandachtspunten met betrekking tot de werkbaarheid en de samenhang met andere regelingen gevolgen kunnen hebben voor de door bedrijven ervaren regeldruk.