Intrekking Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (afschaffing verhuurderheffing en wijziging maximering huurprijsverhoging geliberaliseerde huurovereenkomsten)
Op 11 april 2022 is de Intrekking Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte voor advies aangeboden aan ATR. Het voorstel regelt de afschaffing van de verhuurderheffing met ingang van 1 januari 2023. Verder regelt het wetsvoorstel de mogelijkheid om het maximale huurverhogingspercentage in de vrije huursector bij ministeriële regeling vast te stellen, net als de maximale huurverhoging in het gereguleerde segment.
De toelichting bij het wetsvoorstel bevat een beknopte analyse van nut en noodzaak van afschaffing van de verhuurderheffing. De toelichting maakt echter niet duidelijk in welke mate de afschaffing van de verhuurderheffing zal bijdragen aan doelen inzake o.a. betaalbaarheid van huurwoningen en de beoogde investeringen in de woningvoorraad (mate van doelbereik). Aanvulling op dit aspect acht het college van belang voor onderbouwde besluitvorming. Het college adviseert in de toelichting bij het wetsvoorstel een evaluatiebepaling op te nemen en daarbij aan te geven wanneer en op welke wijze de beoogde doelen van de maatregel geëvalueerd worden. Het college constateert verder dat de toelichting bij het wetsvoorstel geen vermelding maakt van mogelijke alternatieven en van de noodzaak voor flankerend beleid. Verder adviseert ATR duidelijk te maken hoe de voorgestelde regionale prestatieafspraken zich verhouden tot de lokale afspraken die al moeten worden gemaakt, en wat de mogelijke gevolgen van het introduceren van regionale afspraken zijn voor de regeldruk voor corporaties.
In de afgelopen jaren zijn diverse maatregelen genomen ten behoeve van de betaalbaarheid van (midden)huurwoningen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat daarbij ook rekening moet worden gehouden met de het rendement voor investeerders in en verhuurders van die woningen. Dit rendement is van invloed op de beschikbaarheid van huurwoningen. De Raad van State heeft hierop eerder gewezen in zijn advies bij het wetsvoorstel maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten. In reactie op dit advies geeft de initiatiefnemer van deze wet aan dat het verhuurders vrij staat een aanvangshuurprijs overeen te komen op basis van de geldende marktomstandigheden. Deze reactie impliceert dat bij een gemaximeerde huurverhoging de hoogte van de aanvangshuren moet zorgen voor een voldoende rendement voor investeerders en verhuurders. Het college constateert echter dat de Nationale Woon- en Bouwagenda het voornemen bevat om de aanvangshuren voor middenhuurwoningen te begrenzen. Niet duidelijk is wat de gevolgen van de samenloop van deze maatregelen is. Voor goed afgewogen besluitvorming is inzicht in die gevolgen onontbeerlijk. Dit inzicht is ook nodig bij de besluitvorming over de ministeriele regeling die het percentage vaststelt waarmee de huren jaarlijks mogen worden verhoogd.
Tot slot constateert ATR dat de (regeldruk)effecten van het voorstel nog niet volledig in beeld zijn. Het college adviseert de analyse compleet te maken.