Wetsvoorstel en Besluit coronatoegangsbewijzen in het onderwijs
De minister van VWS heeft ATR om een spoedadvies over de Tijdelijke wet en besluit coronatoegangsbewijzen in het onderwijs gevraagd. Met wetsvoorstel en besluit worden het hoger onderwijs en het beroepsonderwijs als sectoren aangewezen waar de inzet van coronatoegangsbewijzen (CTB’s) mogelijk is. Doel is uiteindelijk om fysiek onderwijs mogelijk te laten zijn en houden en onderwijsinstellingen open te houden als dat vanwege de epidemiologische situatie onvoldoende met minder vergaande coronamaatregelen mogelijk is. De daadwerkelijke inzet vindt pas plaats als hiertoe bij ministeriële regeling wordt besloten. De introductie van de mogelijkheid om CTB’s in te kunnen zetten wordt noodzakelijk geacht in het licht van het verdere verslechterende epidemiologisch beeld en dient er, tezamen met de andere maatregelen, toe om passende instrumenten te hebben om de stijging van het aantal besmettingen een halt toe te roepen. Aanleiding voor de AMvB is verder dat uit pilots is gebleken dat het vrijwillig vragen om een toegangsbewijs te tonen niet leidt tot voldoende mate van veiligheid voor studenten en docenten.
ATR adviseert het wetsvoorstel niet in te dienen tenzij met de gegeven adviespunten rekening wordt gehouden. Het adviseert om nut en noodzaak van de maatregel te onderbouwen aan de hand van de specifieke situatie in het onderwijs en daarbij de bijdrage van het onderwijs aan het totaal aantal besmettingen in Nederland te vermelden. Bovendien is bij de doelstelling een concrete norm gewenst: het percentage waarmee de besmettingen naar beneden moeten. Op het punt van de besluitvorming over het inzetten van de CTB-plicht is een afweging van alternatieven gewenst: de overheid (het kabinet) beslist over de inzet van het instrument of de onderwijsinstelling. De toelichting brengt de laatstgenoemde mogelijkheid niet in beeld en weegt de beide mogelijkheden ook niet op effectiviteit, werkbaarheid en regeldrukgevolgen. Verder is een gemis dat de toelichting – op een enkel onderdeel na – geen inzicht biedt in de werkbaarheid voor de onderwijsinstellingen, studenten en scholieren. Dat inzicht is onmisbaar om de verwachting te kunnen rechtvaardigen dat de wet effect gaat hebben en uitvoerbaar is. De regeldrukparagraaf behoeft aanvulling met een raming van de eenmalige kennisnemingskosten en een robuuste raming van de gevolgen van de invoering van de maatregel in het onderwijs.