Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen
De minister van VWS heeft ATR om een spoedadvies over de Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen gevraagd. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om bij ministeriële regeling vast te leggen dat een coronatoegangsbewijs (CTB) voor bepaalde activiteiten of voorzieningen uitsluitend kan worden gebaseerd op vaccinatie of herstel (2G). Het doel is om de snelheid van de verspreiding van het virus af te remmen, de overbelasting van de zorg tegen te gaan en kwetsbare mensen in de samenleving te beschermen, en sectoren die nu gesloten moeten blijven, weer (geleidelijk) op een veilige manier te kunnen heropenen. In het wetsvoorstel is expliciet bepaald dat de inzet van de 2G-maatregel nimmer mogelijk is om toegang te krijgen tot de werkplek of om deel te kunnen nemen aan het onderwijs. Het 2G-CTB gaat niet gelden voor situaties waarin de toepassing onaanvaardbaar zou zijn. Omdat voorbeelden hiervan talrijk zijn, wordt dat bij ministeriële regeling nader geregeld.
ATR adviseert het wetsvoorstel niet in te dienen tenzij met de gegeven adviespunten rekening wordt gehouden. Om nut en noodzaak van de maatregel te onderbouwen is inzicht nodig in de cijfermatige verschillen in besmettelijkheid van en risico op besmetting door niet gevaccineerden en gevaccineerden. Daarnaast is om adequaat sturing te kunnen geven op het punt van het aantal besmettingen en het beroep op de zorg een concrete norm gewenst, zoals bijvoorbeeld het percentage waarmee de besmettingen en het beroep op de zorg met het 2G CTB naar beneden moeten. Bovendien adviseert ATR om inzicht te bieden in de alternatieven die zijn overwogen. Tevens moet worden aangegeven waarom de introductie van een 2G CTB uit oogpunt van werkbaarheid, effectiviteit en regeldrukgevolgen het meest aangewezen is. Een gemis in het wetsvoorstel is dat de toelichting de werkbaarheid voor burgers en bedrijven vrij technisch benadert, maar geen antwoord geeft de vraag naar het doenvermogen van bedrijven, instellingen en burgers: is de veelheid een maatregelen, instrumenten, voorwaarden, en uitzonderingen wel door hen te bevatten? Ook is twijfelachtig of de uitzondering voor onaanvaardbare gevallen en situaties wel werkbaar is of werkbaar te maken is. Zijn bedrijven wel in staat te bepalen wat onaanvaardbare gevolgen zijn? En hebben zij wel de tijd om deze beoordeling uit te voeren? De regeldrukparagraaf behoeft aanvulling met een – robuuste – raming van de totale gevolgen van de invoering van de wet.