Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet inkomstenbelasting 2001 in verband met aanpassing van de regeling voor waardeoverdracht en invoering van afkoop klein netto-pensioen en netto-lijfrente

Na inwerkingtreding van de Wet waardeoverdracht klein pensioen zijn er nog twee vormen van kleine pensioenen die tot hoge uitvoeringslasten voor pensioenuitvoerders leiden. De eerste vorm bestaat uit de kleine bruto-pensioenen (minder dan € 503,24 bruto per jaar) die een andere ontstaansgeschiedenis hebben dan een einde van de individuele deelneming (einde van een dienstbetrekking). Het einde van de deelneming is bij deze pensioenen het gevolg een collectieve beëindiging (bijvoorbeeld bij een fusie van een bedrijf). De tweede vorm van pensioenen die nog niet onder de wet valt, bestaat uit kleine netto-pensioenen en kleine netto-lijfrenten. Kleine netto-pensioenen zijn pensioenen, die leiden tot een uitkering vanaf de pensioendatum van minder dan netto € 503,24 per jaar (bedrag 2021). Deze kleine netto-pensioenen en kleine netto-lijfrenten kennen ook hoge uitvoeringslasten. De hoge uitvoeringslasten leiden tot het interen op het uiteindelijk te ontvangen bedrag van de netto-pensioenen en lijfrenten.

Om de problemen met de kleine bruto-pensioenen die zijn ontstaan na een collectieve beëindiging, op te lossen maakt het wetsvoorstel een waardeoverdracht van deze pensioenen mogelijk. Het wetsvoorstel breidt daarnaast voor de pensioenuitvoerder het bestaande recht op tussentijdse afkoop en afkoop bij pensioeningang uit. Om het probleem van de kleine netto-pensioenen op te lossen biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid tot een tussentijdse afkoop ervan. Bij afkoop ontvangt de (gewezen) deelnemer dan het totale tot dan toe opgebouwde vermogen. Om de problematiek van de kleine netto-lijfrenten op te lossen biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid om een kleine netto-lijfrente af te kopen zonder ongunstige fiscale consequenties.

ATR heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bericht dat nut en noodzaak van het wetsvoorstel toereikend zijn onderbouwd. Het college ziet geen minder belastende oplossing voor de bestaande problemen. De verwachting is dat pensioenuitvoerders zonder al te grote problemen uitvoering kunnen geven aan de wet. Op een goede wijze is onderbouwd waarom pensioendeelnemers de wetswijziging zullen begrijpen en uitvoering kunnen geven aan wat van ze wordt verwacht (het doenvermogen). Het wetsvoorstel moet nog wel de omvang van de vermindering van de uitvoeringslasten van de pensioenuitvoerders in beeld brengen.