Wijzigingswet Opiumwet
Om de Opiumwet te omzeilen ontwikkelen producenten nieuwe psychoactieve stoffen (NPS-en) die vergelijkbare psychoactieve effecten teweegbrengen, dan wel beogen teweeg te brengen, als de bekende drugs van lijst I, zoals THC, MDMA en heroïne. Het voorstel verbiedt drie ‘groepen’ (substanties met een overeenkomstige chemische basisstructuur) NPS-en door toevoeging van lijst Ia aan de reeds geldende lijsten. Het voorstel beoogt met verbod om, de volksgezondheid te beschermen, de handel en productie in NPS-en te belemmeren en het mogelijk te maken om aan buitenlandse rechtshulp verzoeken te voldoen.
Het college merkt op dat het verbod voor de drie groepen NPS-en ertoe zal leiden dat gebruikers ervan op zoek zullen gaan naar (eventueel nieuw te ontwikkelen) substituten. Dit betekent dat het niet zeker is of alleen een verbod van de drie groepen NPS-en het gewenste effect zal hebben. Het college vindt het daarom belangrijk dat het voorstel een evaluatiebepaling bevat. De evaluatie kan dan t.z.t. duidelijk maken of met het gekozen instrument de beschreven doelen worden bereikt. Het college beveelt ook aan om duidelijk te maken welke rol het onderzoek van het RIVM uit 2012 heeft gespeeld en hoe de mogelijke nadelen van een strafbaarheidsstelling van NPS-en zijn gewogen bij de totstandkoming van het wetsvoorstel. Het college ziet verder geen minder belastende alternatieven en acht de werkbaarheid van de ontheffingsprocedure toereikend. De regeldrukberekening is nog niet compleet. De structurele regeldrukkosten zijn niet meegenomen in de berekening. ATR adviseert dat alsnog te doen. Het advies is om het voorstel nog niet in te dienen, tenzij met de adviespunten rekening is gehouden.