Wijziging Wet milieubeheer i.v.m. de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en ter uitvoering van het Klimaatakkoord
Op 7 januari 2020 heeft het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de Wijziging Wet milieubeheer in verband met implementatie van richtlijn hernieuwbare energie en ter uitvoering van het Klimaatakkoord aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) voorgelegd voor advies. Het wetsvoorstel implementeert een aantal bepalingen uit richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. De nieuwe richtlijn is een herziening van richtlijn 2009/28/EG). Naast omzetting van een gedeelte van de nieuwe richtlijn introduceert het voorstel ook afspraken uit het Klimaatakkoord. De oude en nieuwe richtlijn hebben ten doel om de inzet van energie uit hernieuwbare bronnen in de EU te vergroten.
Het college ziet aanleiding voor een aantal adviespunten over de maatregelen die voortvloeien uit nationale koppen. Het voorstel introduceert een wettelijke basis om via lagere regelgeving een jaar- en reductieverplichting voor brandstofleveranciers aan binnenvaartschepen in te kunnen voeren. Het college constateert dat een analyse van de omvang van het probleem en onderbouwing wat deze mogelijke maatregel gaat bijdragen aan verduurzaming van de binnenvaart ontbreekt. ATR adviseert om in de toelichting een nadere onderbouwing op te nemen omtrent nut en noodzaak van deze verplichting.
Verder introduceert het voorstel de broeikasgasemissiereductie-eenheid (BKE). Het college constateert dat de bestaande systematiek met HBE’s al stuurt op CO2-reductie. ATR constateert dat de toelichting niet benoemt op welke wijze introductie van de BKE-eenheid gaat bijdragen aan sturing op CO2-uitstoot en daarmee de meerwaarde van de BKE-systematiek ten opzichte van bestaande reductie- en rapportageverplichtingen met HBE’s niet kan worden aangetoond.
Het voorstel maakt uitbreiding van de bevoegdheid van de NEa naar toezicht op alle schakels in de keten van duurzaamheid in Nederland mogelijk. Omdat deze werkwijze voor hoge lasten kunnen zorgen, adviseert het college om te onderbouwen of een meer risicogericht toezicht als mogelijk minder belastend alternatief is overwogen.
Het college merkt op dat in het voorstel op een aantal belangrijke punten weinig aandacht bestaat voor de werkbaarheid van de nieuwe maatregelen voor brandstofleveranciers. Daarom is het advies om expliciet nieuwe verplichtingen op handelingenniveau inzichtelijk te maken. Daarbij acht het college het van belang dat het voorstel benoemt welke partijen uit het bedrijfsleven bij de voorbereiding van het voorstel zijn betrokken en adviseert het om in de toelichting meer duidelijkheid te verschaffen wanneer inwerkingtreding is voorzien.
Tot slot constateert het college dat de regeldrukeffecten-analyse op een aantal punten nog onvolledig is en adviseert deze aan te vullen conform de Rijksbrede methodiek.