Wet minimumtarief zelfstandigen en zelfstandigenverklaring
Op 31 oktober 2019 heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Wet minimumtarief zelfstandigen en zelfstandigenverklaring aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) voor toetsing voorgelegd. Het wetsvoorstel bevat twee maatregelen: een minimumtarief van 16 euro per uur voor alle zelfstandigen, en een zelfstandigenverklaring voor opdrachten met een tarief hoger dan 75 euro per uur. De bedoeling van het minimumuurtarief is om kwetsbare zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt te beschermen tegen een bestaan als werkende arme. Het beschermt hen alleen tegen armoede als zij voltijds werken. De zelfstandigheidsverklaring moet de risico’s voor opdrachtgever en zelfstandige verminderen. Het moet meer zekerheid geven dat de arbeidsrelatie niet met terugwerkende kracht als een arbeidsovereenkomst (dienstbetrekking) wordt aangemerkt. In dat geval zouden alsnog loonheffing en premies werknemers-verzekeringen moeten worden betaald. En bestaat er een wettelijk recht op uitkering bij werkloosheid (WW) en arbeidsongeschiktheid (WIA).
In zijn advies geeft ATR aan dat het minimumtarief de armoede van zelfstandigen waarschijnlijk niet kan voorkomen. Dat komt omdat het minimumtarief van 16 euro lager is dan het minimumuurloon. Bovendien beschermt de maatregel uitsluitend voltijdswerkende zelfstandigen. De helft van alle zelfstandigen in Nederland is juist in deeltijd werkzaam. De maatregel houdt verder geen rekening met bijeffecten, zoals een afnemende vraag naar inzet van zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt vanwege de stijging van het tarief naar 16 euro. Ook kan de maatregel leiden tot een neerwaartse bijstelling van tarieven die nu nog boven de 16 euro liggen (‘referentie-effect’).
Doelbereik en effectiviteit van de maatregel zijn volgens ATR dus niet evident. Maar de gevolgen voor de regeldruk zijn niet aan twijfel onderhevig. Die bedragen volgens de toelichting van het ministerie jaarlijks 40 mln. euro. Dat is onder meer het gevolg van het feit dat ook opdrachtgevers de uren en tarieven vooraf, tijdens en na afloop van de opdracht moeten controleren. In deze berekening is overigens ook nog ten onrechte verondersteld dat het bepalen van een uurtarief voor een opdracht die niet op uur-basis wordt afgerekend nauwelijks extra werk inhoudt. ATR adviseert de minister – gezien al deze bedenkingen – van de maatregel af te zien, als doelbereik en effectiviteit niet alsnog van een toereikende onderbouwing te voorzien zijn.
De tweede maatregel, de zelfstandigenverklaring, is gericht op de categorie zelfstandigen met een uurtarief van tenminste 75 euro. Dat is volgens ATR een categorie waarbij de onzekerheid over de arbeidsrelatie tussen zelfstandige en opdrachtgever verwaarloosbaar is. Bovendien neemt de zelfstandigenverklaring als instrument niet de echte oorzaak van het probleem weg. Die oorzaak bestaat uit de grote verschillen in de wetgeving (fiscaal, arbeidsrechtelijk) die geldt voor een zelfstandige opdrachtnemer en een werknemer in dienstbetrekking. Daarbij is ook de vraag of de maatregel wel nodig is als er een goed werkende web-module is. Het ministerie werkt momenteel aan een dergelijke module. De zelfstandigenverklaring levert voor zelfstandigen en opdrachtgevers jaarlijks 14 mln. euro aan extra regeldruk op. Daarom adviseert ATR de minister om ook de zelfstandigenverklaring te heroverwegen.