Wijziging Wet financiering politieke partijen

Op 31 oktober 2019 ontving ATR de adviesaanvraag voor het voorstel tot wijziging van de Wet financiering politieke partijen. De Wfpp, die in 2013 is ingevoerd, is in 2017 door de Commissie Veling geëvalueerd. Naar aanleiding van deze evaluatie stelt het kabinet een aantal wijzigingen in de wet voor. Deze wijzigingen moeten de transparantie van giften aan politieke partijen vergroten en moeten politieke partijen beter in staat stellen om hun organisatie aan te passen aan wijzigingen in de hoogte van hun subsidie.

Het kabinet geeft in de reactie op het rapport-Veling aan dat de rol en positie van politieke partijen als gevolg van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen zijn veranderd. Een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling is het toegenomen risico op onwenselijke beïnvloeding van de Nederlandse democratie en daarmee van de Nederlandse politieke partijen. Dit gaat onder andere om financiële beïnvloeding uit het buitenland van onze politieke partijen. Daarom is transparantie van partijfinanciering nodig, zodat helder is welke belangen meespelen en ongewenste beïnvloeding kan worden voorkomen. De toelichting vermeldt dat sinds de inwerkingtreding van de Wfpp in 2013 er al veel is verbeterd, maar dat de transparantie op onderdelen nog verder kan worden vergroot.
De overige maatregelen uit dit voorstellen betreffen de subsidiëring van politieke partijen, zoals de versterking van de relatie tussen de subsidie en de electorale steun, de stabilisering van de hoogte van de subsidie en een aantal bepalingen op het terrein van toezicht en handhaving. ATR constateert dat nut en noodzaak van het voorstel voldoende zijn aangetoond en heeft daarover geen opmerkingen.

Voortaan moeten alle giften van gevers uit EU-landen openbaar worden. Bij de keuze voor het verlagen van de drempel voor openbaarmaking van giften vermeldt de toelichting dat de regering bewust heeft gekozen voor het belang van transparantie, ook al brengt dit mogelijk extra administratieve lasten voor de politieke partijen met zich mee. Op het punt van minder belastende alternatieven heeft ATR daarom geen opmerkingen. Dit geldt ook voor de maatregelen die verband houden met de subsidiëring van politieke partijen. ATR constateert daarnaast dat de voorgestelde maatregelen werkbaar en uitvoerbaar zijn.

Wel merkt ATR op dat, nu de uitvoeringslasten voor de betrokken politieke partijen en neveninstellingen in beperkte mate zullen toenemen, er een (indicatie) van de berekening van de lastendruk ontbreekt. ATR adviseert deze berekening alsnog in de toelichting op te nemen.