Wet regulering sekswerk
Op 15 oktober 2019 ontving ATR voor advies het wetsvoorstel Wet regulering sekswerk. Kern van het voorstel is dat er een uniforme vergunningplicht komt voor seksbedrijven en dat iedere prostitué(e) een prostitutievergunning moet hebben. Deze vergunningen worden opgenomen in een landelijk register. Voor prostituees die voor of bij een bedrijf werken, gelden dezelfde voorwaarden als voor zelfstandig werkende prostituees. Prostitutie zonder vergunning en het hebben van een seksbedrijf zonder vergunning is voortaan strafbaar. Daarnaast krijgen sekswerkers recht op gratis en anonieme voorlichting en zorg in een aantal gemeenten. Sekswerkers moeten ingelicht zijn over de risico’s van het werk en weten waar kennis en hulp beschikbaar is om hun beroep zo veilig en gezond mogelijk te kunnen uitoefenen, dan wel om te kunnen stoppen. Verder komt er een zogeheten pooierverbod. Wie betrokken is bij bedrijfsmatige seksuele dienstverlening waar geen vergunning is en daaruit financieel voordeel haalt, wordt strafbaar. Daarbij valt te denken aan kamerverhuur, het verrichten van vervoersdiensten of bodyguardwerkzaamheden. Ook wordt het als klant gebruik maken van illegale prostitutie strafbaar.
ATR constateert dat het voorstel meerdere doelen wil dienen. Op zich vindt ATR dit niet bezwaarlijk, mits duidelijk is aangegeven wanneer deze doelen zijn behaald. Bij dit voorstel ontbreekt het aan empirisch onderzoek dat aantoont dat een vergunningplicht de geconstateerde problemen gaat verhelpen. Meer specifiek is onduidelijk of een vergunningplicht bijdraagt aan het bereiken van de twee belangrijkste doelen, te weten het verminderen van misstanden in de seksbranche en het zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Er is weliswaar een noodzaak om maatregelen te nemen vanwege de vermoedelijke misstanden in het illegale deel, maar mede gezien kritische opmerkingen vanuit een aantal betrokken organisaties is het niet duidelijk of de voorgestelde maatregelen het doel dichterbij zullen brengen.
ATR stelt daarom een pilotfase voor, op basis waarvan ervaring opgedaan kan worden met de vergunningverlening aan, en de toegang tot zorg voor prostituees. De pilot moet dan inzicht geven in de mate waarin prostituees een vergunning aanvragen en gebruik gaan maken van de toegang tot zorg.
ATR heeft verder een aantal opmerkingen bij de werkbaarheid van het voorstel. Zo is een van de vergunningvoorwaarden dat een prostituee moet beschikken over een telefoon die zij tijdens het werk bij zich heeft. ATR merkt op dat het tonen van een telefoon bij de vergunningaanvraag geen garantie biedt dat die telefoon ook voorhanden is tijdens het werk. Deze vergunningvoorwaarde is dus niet waterdicht; ATR heeft daarover een adviespunt opgenomen. Verder adviseert ATR de fraudegevoeligheid van het gebruik van vergunningnummers in advertenties te onderzoeken. Ook adviseert ATR om te bekijken of de verstrekking van de vergunning en het doorgeven van wijzigingen online kunnen plaatsvinden. Deze aspecten zouden in een pilot meegenomen kunnen worden.
Tot slot constateert ATR dat er in de regeldrukberekening nog onderdelen missen. Deze zullen nog moeten worden aangevuld.