Wetsvoorstel vereenvoudiging bekostiging VO

Doel van het “Wetsvoorstel vereenvoudiging bekostiging VO” is de systematiek voor de basisbekostiging van het voortgezet onderwijs te vereenvoudigen, zodat deze inzichtelijker wordt en beter aansluit bij de schoolpraktijk. De huidige bekostigingssystematiek is volgens betrokkenen complex en te gedifferentieerd, waardoor de hoogte van bekostiging nu afhangt van tientallen parameters. Het nieuwe model voor de basisbekostiging wordt voortaan bepaald door (maar) vier parameters. Daarbij wordt rekening gehouden met twee “kostenbepalende” elementen: het type onderwijs dat door de leerling wordt gevolgd en het aantal vestigingen waarop onderwijs wordt gegeven.

Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel zijn de herverdeeleffecten “gematigd” te noemen: circa 90% van de schoolbesturen krijgt te maken met een positief herverdeeleffect of met een negatief herverdeeleffect dat kleiner is dan 3%. Ongeveer 10% van de schoolbesturen krijgt te maken met negatieve herverdeeleffecten van 3% of meer. De invoering van het nieuwe bekostigingsmodel gaat gepaard met een algemene overgangsregeling. Voor besturen met een negatief herverdeeleffect van meer dan 3% is een specifieke overgangsregeling ontwikkeld om de teruggang in de bekostiging te temporiseren.

De vereenvoudigde bekostigingssystematiek wordt naar verwachting in 2026 geëvalueerd. Op de wijze en mate van monitoring in de overgangsperiode (2021-2026) van de effecten van de vereenvoudigde bekostiging wordt in de toelichting echter niet ingegaan. ATR adviseert duidelijk te maken hoe in de overgangsperiode invulling gegeven wordt aan monitoring van de effecten van het nieuwe bekostigingsmodel. De gevolgen voor de regeldruk zijn positief te noemen, tegelijkertijd zijn de uiteindelijke consequenties van de vereenvoudigde basisbekostiging nog niet te overzien. Monitoring en evaluatie moeten inzichtelijk maken wat de gevolgen precies zijn. ATR adviseert bij de evaluatie de gevolgen voor de (ervaren) regeldruk kwalitatief en kwantitatief opnieuw in beeld te brengen.

Het wetsvoorstel moet uiterlijk voor 1 oktober 2020 in werking treden om het bekostigingsmodel op 1 januari 2021 in te laten gaan.