Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie

Met de ‘Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie’ wordt geregeld dat de vijf kolencentrales in ons land voor de elektriciteitsproductie in de toekomst geen gebruik meer mogen maken van kolen. Het doel is de uitstoot van CO₂ te verminderen om te kunnen voldoen aan de klimaatambities en afspraken waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd. Het uitgangspunt is dat de huidige centrales geschikt gemaakt worden voor andere brandstoffen dan kolen.

In november 2015 is in de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht de Nederlandse kolencentrales uit te faseren. Uiteindelijk is een aantal maatregelen geselecteerd dat naar verwachting effectief en efficiënt zal zijn. Eén van die maatregelen is het introduceren van een verbod op de productie van elektriciteit met kolen, met inachtneming van een overgangsperiode.

Voor de overgangsperioden voor de productie-installaties wordt gedifferentieerd op basis van het netto elektrisch rendement van de centrale. Een hoger netto elektrisch rendement betekent dat een centrale meer elektriciteit kan produceren met dezelfde hoeveelheid kolen. Voor productie-installaties met een netto elektrisch rendement van 40% tot 44% wordt voorgesteld het verbod op 1 januari 2025 in te laten gaan. Om in productie te blijven moet de kolencentrale dan  uiterlijk 1 januari 2025 zijn omgezet naar een andere brandstofcentrale. Kolengestookte elektriciteitsproductiecentrales met een netto elektrisch rendement van 44% of meer zijn relatief efficiënt en het minst vervuilend. Voor deze centrales wordt daarom voorgesteld het verbod in te laten gaan op 1 januari 2030.

De wijziging van het productieproces en de ombouw van de centrales vraagt, naast technische aanpassingen, mogelijk ook andere aanpassingen in de bedrijfsvoering, zoals de aanvraag van vergunningen en het inregelen en optimaliseren van de centrale. Voor de kolengestookte installaties zijn de provincies het bevoegd gezag. Om de omzetting van de centrales binnen de gestelde periode te realiseren, is een goede samenwerking/ afstemming tussen de centrales en de betrokken overheden en tussen de overheden onderling van belang. ATR adviseert toe te zien op de samenwerking en afstemming en indien nodig deze te organiseren en coördineren.

Bij de berekening van de regeldrukkosten voor de centrales is het nodig onderscheid te kunnen maken tussen de bedrijfseigen kosten en de kosten die voortvloeien uit de gewijzigde wet- en regelgeving. Het college adviseert de gevolgen voor de regeldruk verder in beeld te brengen in de toelichting bij het wetsvoorstel. Hierbij is het met name van belang inzicht te verwerven in de mate waarin de kosten als bedrijfseigen moeten worden gezien.