Wijziging van de Wet windenergie op zee

Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft op 21 februari 2018 het voorstel voor wijziging van de Wet windenergie aan ATR voorgelegd. Het advies van ATR gaat met name in op de uitbreiding en aanpassing van de procedures voor de vergunningverlening voor de bouw en exploitatie van een windpark op zee.

Bij de laatste tender is gebleken dat het voor marktpartijen mogelijk is (geworden) een windpark op zee te realiseren zonder subsidie van de overheid. Dit betekent echter niet dat subsidies in de toekomst helemaal niet meer nodig zijn. Om het verlenen van vergunningen mogelijk te maken met én zonder subsidie zijn de procedures voor het verlenen van een vergunning voor een windpark uitgebreid en aangepast. Het gevolg is dat bedrijven worden geconfronteerd met andere en wellicht meer spelregels. Met het wetsvoorstel wordt o.a. geregeld dat diverse procedures voor de vergunningverlening na elkaar, maar ook tegelijkertijd toegepast kunnen worden. Om het aantal indieningsvereisten te beperken, adviseert ATR na te gaan of de aanvraag getrapt kan plaatsvinden. Een optie hierbij is alleen van de uiteindelijke vergunninghouder(s) alle relevante stukken te vragen die niet direct van belang zijn voor de beoordeling van de inschrijving en gunning. Bij grote aanbestedingen wordt deze aanpak al toegepast.

Het wetsvoorstel regelt ook dat een vergunning voor 30 jaar voor de bouw en exploitatie van een windpark met maximaal 10 jaar verlengd kan worden. Deze maatregel is gekoppeld aan het gegeven dat de maximale duur van de vergunning knelt, omdat de economische levensduur van een windpark op zee is toegenomen. Mede hierdoor is de huidige kostendaling te verklaren, aldus de toelichting. ATR adviseert deze aanpassing in de wet nog eens te bezien. Vanuit de gedachte dat een termijn van 30 jaar knelt, gelet op de economische levensduur van een windpark, lijkt deze maatregel tegenstrijdig met de doelstelling windparken op zee te kunnen realiseren zonder subsidie. Een maximale vergunningperiode van 40 jaar lijkt dan meer in de rede te liggen.

Verder moeten bedrijven werkzaamheden verrichten en kosten maken om aan een vergunningprocedure mee te doen. De berekeningen van de regeldrukgevolgen die bij het voorstel zijn gevoegd, veronderstellen dat deze werkzaamheden alleen tot zgn. bedrijfseigen kosten leiden, d.w.z. kosten die de bedrijven toch al zouden maken, ongeacht of er een vergunningprocedure is. ATR adviseert om nader te onderbouwen wat de regeldrukgevolgen zijn en om daarbij beter te argumenteren in welke mate die kosten bedrijfseigen zijn.